Rond het jaar 750 n.Chr. trokken Frankische stammen vanuit het zuiden ons gebied binnen. Zij brachten een, hier nog onbekende, landbouwmethode mee, de zogenaamde Potstalcultuur. Tot dan leefden de autochtone bevolking van verzamelen, jacht en een primitieve landbouwcultuur, welke roofbouw pleegde op de bodem. Er werd een stuk bos kaal gebrand en dit gebied werd bebouwd tot de grond was uitgeput. Dan trok men verder naar een ander gebied en herhaalden zich het proces opnieuw. Zo ontstonden er grote ontboste gebieden waar de Heide goed gedijden en die daarom dienst konden doen als graasgrond voor het vee en voor de schapen. De nieuwe landbouwmethode die door de binnentrekkende Frankische stammen werd mee gebracht, maakten het mogelijk dat boeren zich permanent konden vestigen. De Franken bouwden hun boerderijen rond een driehoekig plein, met in het midden een drinkkuil voor de schapen. De stal in de boerderij had een verdiepte bodem, de schapen die iedere morgen met een gemeenschappelijke herder, de scheper, naar de heide gevoerd werden en s’avonds weer terug keerden, lieten hun mest achter in de stal, vermengd met heide plaggen om de schapen droog te houden. Op deze manier hoopten de mest zich in de potstal op, tot de schapen aan het eind van het jaar bijna tegen de hanenbalken aan stonden. Dan kruide de boer de mest naar de, rondom de boerderij gelegen akkers. Zo ontstonden in de loop van duizend jaar, de bolle akkers.
De Campina, is een van de laatste heide gebieden zoals Brabant kende voordat de ontginning van de woeste gronden, hier begin 1900 een eind aan maakte. Hier krijg je nog een kleine indruk hoe het was toen de scheper iedere morgen met zijn schapen naar de heide trok. Het waren de boeren uit Lennisheuvel, Oisterwijk en Haaren die hier hun schapen lieten grazen en die gebruik maakten van alle andere producten die de heide leverden, zoals: pijpestrootje en berkentakken.